Socratische methode

Socrates voerde gesprekken waarin hij mensen onderzocht. Dit onderzoek heeft de vorm van een ondervraging over een filosofische kwestie. Dat is volgens Socrates’ leerling Plato de enige zinvolle manier om filosofie te bedrijven. Betogen of uiteenzettingen, of ze nu mondeling of schriftelijk zijn, kunnen geen inzicht teweeg brengen. Zij leveren slechts boekenwijsheid op, louter kennis van woorden en beweringen. Hoogstens kunnen zij een inzicht in herinnering roepen bij degenen die het al bezitten. Maar om een nieuw inzicht te verwerven is het noodzakelijk zelf een kwestie te onderzoeken, zelf na te denken. Inzicht kan niet zonder persoonlijke inspanning tot stand komen (zie Plato’s Phaedrus 275 d-e). Dit nadenken moet een nadenken over zichzelf zijn, een onderzoek van de eigen kennis en de eigen ervaring. Socrates’ pedagogische doel – iemand tot zelf denken te brengen – weegt zwaarder dan het inhoudelijke doel, het vinden van waarheid.

De socratische methode – door systematisch vragen te stellen onderzoek en reflectie teweeg brengen – is theoretisch en praktisch uitgewerkt door de Duitse filosoof, pedagoog en politicus Leonard Nelson (1882-1927). Zijn leerling Gustav Heckmann (1898-1996) verfijnde de methode en bouwde deze verder praktisch uit, met name voor toepassing met jongeren.

Enkele kenmerken van de socratische methode in lijn van de Nelson-Heckmann traditie:

  • Er is een gespreksleider die de gespreksregels kent en toepast (zie hieronder)
  • Vanuit een ervaring of thema wordt gezamenlijk een geschikte uitgangsvraag geformuleerd (zie criteria hieronder). Deze vraag is het uitgangspunt en de focus (rode draad) van het onderzoek
  • Eén voorbeeldervaring (zie criteria hieronder) van de deelnemers wordt systematisch bevraagd op vooronderstellingen en principes
  • Uitspraken en argumenten worden precies geformuleerd
  • De leden van de onderzoeksgroep streven via argumentatie naar consensus
  • Het filosoferen/onderzoeksgesprek is een oefening in ‘phronesis’, praktische wijsheid.

Criteria van een geschikte uitgangsvraag voor een socratisch gesprek:

  • Je kunt de vraag beantwoorden met behulp van een concreet voorbeeld uit je eigen ervaring
  • Het is een interessante, betekenisvolle vraag, die voor alle deelnemers de kern raakt van wat ze willen onderzoeken
  • Het is een algemene, fundamentele vraag, geen individuele vraag (geen vraag die slechts op een van de deelnemers betrekking heeft)
  • Het is een vraag die je kunt beantwoorden door na te denken. Er zijn meer antwoorden mogelijk. Het is geen feitenvraag en geen instrumentele vraag
  • De vraag is zo kort en eenvoudig mogelijk geformuleerd. 

Criteria van een geschikte voorbeeldervaring in een socratisch gesprek:

  • Het komt uit de eigen ervaring van een van de gespreksdeelnemers en is werkelijk gebeurd, zodat het onderzoek niet hypothetisch wordt
  • De ervaring is een gebeurtenis waarbij de inbrenger zelf actief handelend of oordelend aanwezig was
  • De ervaring is geschikt om te vertellen. Hoe eenvoudiger het voorbeeld, hoe beter
  • De ervaring is afgesloten en ligt in het verleden. Wanneer de inbrenger in emotioneel opzicht (te) weinig afstand heeft van de gebeurtenis, kan dat het vertellen van het verhaal bemoeilijken of het zicht op de relatie met de vraag verhinderen.

Gespreksregels socratisch gesprek

  • De gespreksleider bepaalt wie het woord heeft
  • De gespreksleider bemoeit zich niet inhoudelijk met het gesprek (geeft geen persoonlijke mening en stelt geen suggestieve vragen).
  • Het gaat niet om ieders gelijk, maar om het gezamenlijke (zelf-)onderzoek. Werk samen, stel vragen en luister actief en nauwkeurig
  • Zeg alleen wat je zelf denkt en beroep je niet op anderen
  • Spreek vrijuit, maar beknopt (geen monoloog!) en concreet
  • Vraag om een metagesprek als je ontevreden bent over het gesprek.
  • Evalueer het gesprek gezamenlijk (inhoudelijk, didactisch en organisatorisch), ga na of en hoe het de volgende keer mogelijk beter kan.